Rosa Vecht: verpleegster in de Grote Oorlog
Rosa Vecht, ‘Roosje’ voor intimi, zag het levenslicht op 18 juli 1881. Haar ouders, Mozes Vecht en Diena van Hamburg, waren orthodoxe joden en woonden in de Beekstraat 38 te Elburg. In dit Gelderse vestingstadje woonden in de negentiende eeuw diverse Joodse gezinnen. Zij verdienden hun brood in de manufacturen, de veehandel of het onderwijs. Er bestond een actief sociaal verkeer tussen de vaak grote families, waarbij de sjoel (synagoge) het middelpunt vormde. Rosa groeide op als oudste van zeven kinderen en zal ongetwijfeld de nodige hand- en spandiensten hebben verricht om het grote gezin draaiende te houden.
Kiezen voor de verpleging
Waarom Rosa Vecht voor de verpleging koos, is gissen. Volgens overlevering in de familie had ze tegen de zin van haar streng gelovige vader een relatie met een niet-joodse jongen. Mogelijk vond ze het Joodse milieu te verstikkend en was haar keuze voor een opleiding tot verpleegster een manier om een eigen leven op te bouwen. In elk geval probeerde Rosa al op zeventienjarige leeftijd te worden toegelaten tot de verpleegstersopleiding van het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis te Amsterdam. Voor toelating tot de opleiding moest ze echter 23 jaar zijn. Enkele jaren later kon ze wél aan de verpleegstersopleiding beginnen.


Gediplomeerd verpleegster
Op woensdag 24 april 1907 legde leerling-verpleegster Rosa Vecht het theoretisch verpleegstersexamen af. Ze slaagde en ontving uit handen van de examencommissie van de Nederlandsche Bond voor Ziekenverpleging het verpleegsterdiploma. Een opleiding tot verpleegster duurde in die tijd drie jaar. Als leerling was Rosa opgeleid in het Israëlitisch Ziekenhuis aan de Schietbaanlaan 42 te Rotterdam. Hier bracht ze de theorie van de ziekenverpleging in de praktijk. Met het felbegeerde diploma ‘Pleegzuster’ op zak kon ze als gediplomeerd verpleegster aan de slag.
Lid van 'De Bond'
Voor verpleegsters, artsen en geïnteresseerden was in 1893 de Nederlandsche Bond voor Ziekenverpleging opgericht. Deze Bond was een initiatief van Anna Reynvaan en Jeltje de Bosch Kemper om meer eenheid in de opleiding te bewerkstelligen. De Bond organiseerde vanaf 1895 de examens en reikte diploma’s en insignes uit. Ziekenhuizen die verpleegsters wilden opleiden, moesten zijn goedgekeurd door de Bond. Leden ontvingen elke twee weken het Maandblad voor Ziekenverpleging. Dit tijdschrift informeerde over ontwikkelingen in de verpleging. Eenmaal gediplomeerd meldde Rosa Vecht zich aan om lid van de Bond te worden. Vanaf 1908 prijkte haar naam op de ledenlijst, met stip. Dat betekende dat ze betalend lid was. Zuster Vecht nam haar beroep dus serieus.
Een vrije verpleegster
Waar zuster Vecht na haar diplomering werkte, is onduidelijk. De meeste verpleegsters bleven werken en wonen in het ziekenhuis waar ze waren opgeleid. Ze specialiseerden zich in kinder- of kraamverpleging en maakten zo carrière, vaak tot ze trouwden. Het lijkt erop dat Rosa Vecht een zogeheten vrije verpleegster was. Zo zou ze in Groningen nog een diploma voor apothekersassistente hebben gehaald en in Amsterdam als particulier verpleegster hebben gewerkt. Rosa hield van afwisseling. Dat zou haar keuze in 1914 verklaren. In dat jaar liet ze huis en haard achter en vertrok ze naar Belgisch oorlogsgebied om gewonde soldaten te verplegen.

1914-1915
Een gruwelijke oorlog
De Eerste Wereldoorlog, of Grote Oorlog, duurde van 1914 tot en met 1918. De moord op de Oostenrijkse aartshertog Frans Ferdinand in Sarajevo was de directe aanleiding. Al snel raakten Europese en andere landen verstrikt in een oorlog die zou uitmondden in een gruwelijk schouwspel. De oorlog speelde zich af in kilometerslange loopgraven en in de lucht. Chemische middelen werden niet geschuwd. Aan het eind van de oorlog waren miljoenen jonge mannen omgekomen en talloze ernstig verminkt. Het leven van alledag was volledig ontwricht en de kaart van Europa staatkundig definitief veranderd.
Noodhospitaal in Maastricht
Enkele landen, waaronder Nederland, bleven tijdens de Eerste Wereldoorlog neutraal. Toch ondervond ook Nederland de directe gevolgen van de strijd. Duitsland viel het neutrale België binnen en de ene na de andere veldslag volgde. Grote aantallen Belgische vluchtelingen probeerden de oorlogsstrijd te ontlopen door naar Nederland te vluchten. Zij konden rekenen op opvang in de grensstreek en in centra verspreid over het land. Bij het uitbreken van de oorlog richtte het Nederlandse Rode Kruis in Maastricht een noodhospitaal in voor zo’n zestig patiënten. Vlak over de grens was het slagveld, waar hevig werd gevochten. Het noodhospitaal bleek al snel te klein en extra locaties voor de opvang van oorlogsslachtoffers werden ingericht.
Het noodhospitaal in Maastricht, opgezet door het Nederlandse Rode Kruis, was eigenlijk bedoeld voor het geval er Nederlandse oorlogsslachtoffers zouden vallen. Het was dus een voorzorgsmaatregel. Het hospitaal was gehuisvest in een Augustijnenschool. Zo’n twintig Nederlandse verpleegsters hadden zich vrijwillig gemeld om te komen helpen. Aukjen Clewits uit Groningen was een van hen.
Grondig gereinigd
Om de school als hospitaal te kunnen gebruiken, moest die eerst grondig worden gereinigd. Nu waren verpleegsters wel wat gewend als het om aanpakken ging, maar het vegen en dweilen van de school was zelfs voor hen een onaangename verrassing. Op 2 augustus 1914 was de klus geklaard. Een operatiekamer met elektrisch licht en stromend water, geschonken door de Maatschappij tot Exploitatie van Limburgsche Steenkolenmijnen, maakte het hospitaal compleet en klaar voor gebruik. Duitse militairen waren aan de opmars naar Parijs begonnen en tijdens de Slag om Luik (5 tot 16 augustus 1914) stroomden de gewonden binnen. Rode Kruismedewerkers mochten de slachtoffers binnen een zone van niet meer dan 1 kilometer van de grens ophalen. Hoewel de verpleegsters de grens eigenlijk niet over mochten, deden ze dat toch. Ze waren nieuwsgierig naar wat er op het slagveld gebeurde en riskeerden een straf op ongehoorzaamheid. Niet dat ze over de grens gevechten konden zien, maar wel een grote bedrijvigheid van militaire troepen en het bouwen van noodbruggen over de Maas. Al snel was het noodhospitaal te klein en maakte men andere locaties in de stad gereed voor de opvang van gewonden, met in totaal zo’n 335 bedden.
Verpleegsters en soldaten in het noodhospitaal in Maastricht. Collectie Museum voor de verpleegkunde.
Verplegen aan het Vlaamse front
Rosa’s vertrek
Kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vertrok Rosa Vecht naar het front. Waar ze precies ging werken, is onduidelijk. Volgens medicus F.S. Meijers had ze familie in België en was ze gevraagd zich te melden bij het Belgische Rode Kruis. Waarschijnlijk reisde ze tegen de zin van haar ouders naar Antwerpen, waar ze mogelijk in dienst trad bij het Antwerp British Hospital Fund aan de Leopold Boulevard. Zuster Vecht was 33 jaar en had inmiddels veel verpleegervaring. Die ervaring betrof kennis die ze had opgedaan in het ziekenhuis. Maar het verplegen van oorlogsslachtoffers was een stuk gecompliceerder en vereiste een gespecialiseerde expertise. Geweerkogels, granaten en besmettelijke ziekten veroorzaakten verschrikkelijke verwondingen.
Het Belgische Rode Kruis was nauwelijks voorbereid op een oorlog en evenmin uitgerust om zoveel zwaargewonden op te vangen. Vooral het gebrek aan transportmiddelen bemoeilijkte de evacuatie van gewonden. Door het snelle oprukken van de Duitsers was het grootste deel van België bezet en lagen de grote hospitalen buiten bereik. In dat vacuüm konden zich allerlei Britse privéinitiatieven ontwikkelen, zoals Dr. Munro’s Flying Ambulance Corps en het British Field Hospital for Belgium.
Naar het front
Het British Field Hospital for Belgium, vaak afgekort tot Belgian Field Hospital, was een Brits initiatief. Verpleegsters die in Engeland tot de nationale reserve behoorden, kregen een oproep van het leger en vertrokken meteen na uitbreken van de oorlog naar het front. Voor de achterblijvende verpleegsters bleef niets anders over dan wachten tot zij ook mochten vertrekken. De meeste verpleegsters wilden namelijk niets liever dan naar het front afreizen. Het bracht de nodige afwisseling in hun vaak saaie bestaan. Ze vroegen daarom toestemming aan hun directrices om als vrijwilligster te mogen vertrekken. Als ze toestemming kregen, boden ze hun diensten aan bij verschillende organisaties, zoals het Britse Rode Kruis, St. John Ambulance Service en de Military Nursing Reserve. Tot hun verdriet was er in de beginfase een overschot aan verpleegsters en konden velen niet vertrekken.
Het hospitaal in Antwerpen
Het Britse hospitaal stond aan een deftige boulevard in Antwerpen en was zeer geschikt voor zijn doel. Gebouwd als stadspaleis beschikte het over hoge ruimtes die zich goed lieten ombouwen tot ziekenzalen met zes tot twaalf bedden per zaal. Glazen deuren en marmeren trappen gaven het gebouw een royaal aanzien. Achter het gebouw bevonden zich een binnenplaats en tuinen, met daarachter de eetzaal voor het personeel. Het hospitaal beschikte over 150 bedden. De inrichting van de operatiekamer was vergelijkbaar met een modern regulier ziekenhuis. Met twee operatietafels en voldoende medische instrumenten was het hospitaal goed uitgerust. De medische staf, waarvan Rosa zeer waarschijnlijk deel uitmaakte, bestond uit acht artsen, twintig verpleegsters en vijf verbandmeesters.
Op volle toeren
Gewonde soldaten arriveerden in grote groepen met de trein in Antwerpen. Op het centraal station verdeelden legerartsen hen over de diverse hospitalen in de stad.Het hospitaal waar Rosa Vecht als verpleegster werkte, was nog maar net gebruiksklaar of de eerste 170 ernstig gewonde soldaten stroomden binnen. De twee operatietafels draaiden op volle toeren. Bij ernstige granaatwonden volgde amputatie van ledematen en wachtte de soldaat een lange revalidatie. Desondanks was het ook gezellig in het hospitaal. Patiënten waren ontspannen, praatten en rookten, blij dat ze het hadden overleefd en weg waren uit het oorlogsgeweld. Om de mannen bezig te houden, vroeg Rosa de inwoners van Elburg om lectuur en kranten op te sturen.
Achtergrond: Het IJzerfront
Het hospitaal in Veurne kreeg half oktober 1914 een grote toestroom aan gewonden te verwerken. De slag aan de IJzer was begonnen. Na de val van Antwerpen hadden de overgebleven delen van het Belgische leger zich teruggetrokken in de richting van het riviertje de IJzer, achtervolgd door de Duitsers. Duitse troepen probeerden op te rukken in de richting van Duinkerken en Calais. De Duitsers stonden tegenover Belgische en Franse troepen. De druk van de Duitsers was groot, maar eind oktober lukte het toch de Duitsers te stoppen door een groot gebied onder water te zeten. De Belgische koning Albert had de opdracht gegeven bij hoog water de sluizen van Nieuwpoort open te zetten zodat het zeewater het land kon binnendringen. De slag eindigde met een stilstand van legers. De Duitsers trokken zich terug achter de IJzer, de Belgen richtten hun stellingen achter de spoordijk Diksmuide-Nieuwpoort. De westhoek van België bleef onbezet. Tussen de tegenstanders lag een brede strook ondergelopen land die elke verdere beweging onmogelijk maakte. Veurne lag daar als een belangrijk verkeersknooppunt midden achter.

Van Antwerpen naar Veurne
Voor Rosa Vecht was het Antwerpse avontuur van korte duur. Op 10 oktober 1914 bombardeerden Duitse soldaten de stad. Het hospitaal werd ontruimd en de 113 patiënten verhuisden naar de kelders. Twee nachtzusters hielden de wacht. Toen de gastoevoer staakte, kon er niet meer worden gesteriliseerd en besloot men de gewonden te evacueren. Een gevaarlijke tocht volgde over hobbelige wegen met dubbeldeksbussen volgeladen met patiënten. Het Britse personeel en de patiënten vertrokken naar Londen. Het verhaal gaat dat Rosa Vecht nog korte tijd elders in Antwerpen bleef werken. Uiteindelijk vertrok ook zij via Nederland naar Engeland om op 18 oktober terug te keren naar het hospitaal te Veurne.
Na de evacuatie van het hospitaal in Antwerpen keerden niet alle Britse verpleegsters terug naar Engeland. Enkele van hen wilden blijven: ze waren tenslotte naar België gekomen om de Belgen te helpen. Het maakte hen niet uit onder welke organisatie ze moesten dienen. Ze zochten contact met het Belgische Rode Kruis, dat ze met open armen ontving. In het La Plage hotel, met 657 kamers, werd onderdak voor ze geregeld. Waarschijnlijk had Rosa Vecht zich bij deze groep achterblijvende Britse verpleegsters aangesloten. Ook zij ‘wenschte haar zorgen den Belgischen soldaten te blijven geven’, aldus dr. Meijers in het Tijdschrift voor Ziekenverpleging uit 1915.
Rosa's verblijf in Veurne
Vanaf 18 oktober 1914 werkte Rosa Vecht als oorlogsverpleegster in het hospitaal te Veurne. Ze had een slaapplaats in herberg Die Nobele Rose, gevestigd aan de Noordstraat 11. Een luxe leven was het niet. Wekenlang leefden de verpleegsters van de rantsoenen van de Britse soldaten. Koffie, soep, en het beruchte ‘bully-beef’, een soort corned beef in grote blikken. Verder stond grof, donker brood op het menu, met ranzige boter en harde biscuits die ‘de vorm, afmeting en hardheid hadden van badkamertegeltjes’. Tijdens het eten zat iedereen door elkaar, heren en dames, chauffeurs, artsen en zusters.
Het hoofdkwartier van het Belgische leger was gevestigd in Veurne. Daardoor was het niet alleen een levendig plaatsje, maar vooral een aantrekkelijk doelwit voor de Duitsers. Het hospitaal, met een wasserij, ziekenzalen en een operatiekamer, was gevestigd in een schoolgebouw. Aan het hoofd stond de Londense chirurg Souttar. Nog maar net geopend stroomden de eerste 350 gewonden al binnen. De verwondingen waren vreselijk. Ze varieerden van afgerukte armen en benen tot grote hoofdwonden waardoor de hersenen bloot lagen. Vier dagen en nachten werd met minimale middelen continu geopereerd op drie operatietafels. Bij gebrek aan bedden lagen de meeste soldaten dicht opeengepakt op stro op de grond.
In burgerziekenhuizen verbleven patiënten net zolang tot ze genezen waren. Hoe anders was dat in een oorlogshospitaal. Dat waren doorgangsinstellingen. Gewonden kregen de nodige eerste hulp om, zodra dat kon, met de trein verder te worden vervoerd. Soms bleven gewonden maar één dag in het hospitaal. Het was dus een komen en gaan van patiënten met verwondingen in allerlei stadia. De soldaten die in Veurne werden verpleegd, hadden niet alleen lichamelijke wonden. Langdurig blootgesteld aan vocht en kou in de loopgraven, waren velen van hen ook mentaal getraumatiseerd. Vaak waren hun wonden vervuild door resten kleding, modder of schrapnel. Dat zijn metalen fragmenten van een granaat, meestal loden kogeltjes, die laag boven de grond in kleine stukjes uiteen waren gespat. De vervuilde wonden leidden gemakkelijk tot gangreen met amputaties tot gevolg. Soms zaten er grotere granaatscherven in het lichaam van de gewonde. Eind 1914 was er in het Veurnese hospitaal nog geen mogelijkheid om verbanden te steriliseren. Later kreeg men stoomsterilisators in de operatiekamer.
In het stadje Veurne was het in het eerste jaar van de Eerste Wereldoorlog nooit stil en nooit donker. Het geraas en gedonder van kanonnen klonk voortdurend en ’s nachts lichtte de hemel op door granaten en lichtkogels. Soms dreigden Duitse militairen door te breken en moest het hospitaal in allerijl worden ontruimd, zoals op 29 oktober en 7 november 1914. De gewonden die toen binnenkwamen, waren vooral Franse soldaten uit de Afrikaanse koloniën. In hun opvallende kledij waren zij voor de verpleegsters een nieuw fenomeen.
Teamwork
De verpleging varieerde van rustige periodes tot enorme drukte. Zo kreeg het hospitaal tijdens de slag aan de rivier de IJzer vanaf half oktober 1914 een grote stroom gewonden te verwerken. Zo’n situatie vergde het uiterste van artsen en verpleegsters, zowel overdag als ‘s nachts. Na twee tot drie weken nam het werk af tot de zorg voor een paar gewonden per dag. In het hospitaal waren elke morgen medische inspecties om vast te stellen welke gewonden konden worden vervoerd. Het team bestond uit artsen, verpleegsters, zaalknechten en ander personeel. De omstandigheden waren zwaar, maar de sfeer was goed. Samen voerde men het gevecht tegen de dood, maar het redden van helden gaf grote voldoening.
Organisatie
De organisatie van het hospitaal was een flinke klus. Vast personeel en vrijwilligers staken samen de handen uit de mouwen. Soms had een patiënt geluk en mocht hij langdurig blijven. Zo was de kok van het hospitaal, Maurice, met de eerste lichting gewonden in Veurne aangekomen. Hij was gewond geraakt door een geweerschot door zijn keel. Hij was voor iedereen goed te herkennen, want ‘als hij lachte klonk het als een fluitje’. Dit type verwonding kwam zo vaak voor, dat men deze soldaten ook wel ‘de fluiters’ noemde. Eenmaal hersteld kreeg Maurice een taak in de keuken, omdat hij voor zijn diensttijd assistent-chef in een groot hotel was geweest. Hij hoefde dat niet alleen te doen. Vijf gevluchte nonnen hielpen met aardappels schillen en borden wassen. Volgens het dagboek van een anonieme Britse verpleegster droegen ze ‘volumineuze zwarte jurken en witte kappen als vliegtuigen’.
De tracheacanule
De soldaten die door een keelverwonding niet meer in staat waren door hun keel te ademen, kregen een tracheacanule in de luchtpijp geplaatst. Omdat deze patiënten bij het ademen een fluitend geluid voortbrachten, werden ze als groep ook wel ‘de fluiters’ genoemd. In het boek ‘Die Pfeiferstube’ beschrijft de Duitse soldaat Paul Alverdes zijn canule: ‘De canule was een soort zilveren fluitje met de afmetingen van een pink. Aan de voorzijde, bevond zich een zilveren plaatje, niet groter dan een zilveren identiteitsplaatje zoals ze in het veld op de naakte borst gedragen worden. Het moest verhinderen dat de canule door de opening naar binnen gleed. Tegen het uitvallen behoedde een wit bandje dat aan oogjes aan beiden zijden van het plaatje bevestigd was en dat in de nek met een dubbele lus samengebonden werd. Eigenlijk bestond het geheel uit twee pijpjes die precies in elkaar pasten en waarvan de binnenste door een klein vleugelschroefje op zijn plaats gehouden werd. Driemaal per dag moest het aan twee kleine greepjes uitgenomen worden om te reinigen. Omdat het nu eenmaal niet mogelijk was door de keel te ademen was het in zekere zin de neus van de fluiter geworden. En die poetsten ze het liefst zelf, als ze niet bedlegerig waren, met een klein rond borsteltje dat voor dit doel bijgeleverd was. Na het reinigen moest de ingang van de canule meteen weer door een schoon doekje tegen stof en vliegen afgeschermd worden. Het was zo groot als een hand, in de vorm van een rechthoekig dik wit gaas geknipt en werd met spelden aan het bandje vastgemaakt. Het deed denken aan een befje dat tot de ambtskledij van een evangelische geestelijke behoort. Zodoende zagen de fluiters er met het schone witte doekje tussen kin en kraag steeds feestelijk uit.’


Fluiter Maurice in de keuken van het noodhospitaal te Veurne
Het dagelijks leven
Het leven in het hospitaal was zowel opwindend als saai. Soms stroomden de gewonden binnen, dan weer was er dagen lang niets te doen. Tijdens zo’n rustige dag waren verpleegsters niet te beroerd om het haar van hun mannelijke collega’s te knippen. De operatiekamer werd dan omgetoverd tot kapsalon. De dagelijkse routine ging intussen door. Elke ochtend om 11 uur deden artsen en verpleegsters de ronde en vervingen ze de verbanden. Daarna dronken ze thee, soms met cake erbij, die een bezorgde moeder in Engeland had gebakken en opgestuurd per post. Ook chauffeurs, die tot ver achter het front kwamen, namen koekjes of chocolaatjes mee. En op het fornuis stond altijd een ketel heet water klaar, niet voor thee maar voor noodgevallen.De winter van 1914-1915 was erg koud. Voor soldaten in de loopgraven was dit een drama. Om niet te worden gezien, verplaatsten ze zich vooral ’s nachts. Ambulances met gewonden kwamen dan ook in het donker binnen en operaties vonden ’s nachts plaats. Overdag opereerde men de minst urgente gevallen. Verpleegsters hadden geen comfortabele ruimte om even uit te rusten. Er was alleen de drukke keuken met het grote fornuis waar ze zich even konden opwarmen. Als er niet werd geopereerd, bood ook de operatiekamer enige warmte. Als Rosa Vecht nachtdienst had, was ze verantwoordelijk voor ongeveer twintig patiënten. Om de week werkte ze in de ziekenzaal of in de operatiekamer.
Tot Kerstmis waren de beschietingen op Veurne door Duitse kanonnen gering, zo’n een tot twee keer per week. Ook in het hospitaal vierde men Kerst en werden de zalen versierd. Personeel en patiënten schreven lange brieven naar huis. Vanuit thuis kwamen pakjes binnen voor iedereen, vaak met etenswaren, kleding of andere nuttige spullen. Kerstmis vormde ook een keerpunt, want erna werd Veurne onophoudelijk beschoten. Voor personeel en patiënten een beangstigende situatie, waardoor ze nauwelijks een oog dicht deden. Ze waren voortdurend bang dat een granaat het hospitaal zou raken. Ook de kamers in de stad waar de verpleegsters woonden als ze geen dienst hadden, lagen in de gevarenzone.
Evacuatie
In de tweede week van januari 1915 bleek het niet verantwoord meer om de patiënten in de zalen te verplegen. Iedereen die vervoerd kon worden, werd naar Frankrijk gebracht. In het hospitaal bleef alleen een verbandpost over, het ‘dressing station’. Gewonden die het vervoer naar elders niet zouden overleven bleven achter. Onder de gewelven was nog één ziekenzaal in gebruik, waarin bij kaarslicht werd geopereerd. Nauwelijks was de laatste patiënt in veiligheid gebracht of er viel een granaat door het dak in de lege ziekenzaal. Het gebouw raakte ernstig beschadigd en men besloot tot algehele evacuatie van het hospitaal. De patiënten werden haastig in ambulances gelegd en in veiligheid gebracht.
Ernstig gewond
Op 23 januari 1915 lag Veurne opnieuw onder vuur. De bombardementen begonnen vroeg in de ochtend. Rond het middaguur vielen vijf granaten, waarvan drie op de Grote Markt. Een twaalfjarige jongen werd dodelijk getroffen. Ook verpleegster Rosa Vecht liep op het marktplein. Ze was op weg naar haar kamer in de Noordstraat om haar koffer te pakken. Met de overgebleven verpleegsters en patiënten zou ze naar Duinkerken vertrekken. Ze werd getroffen door een granaatscherf, waardoor haar rechterbeen ter hoogte van haar heup werd afgerukt. In allerijl bracht men haar naar hospitaal L’Océan in De Panne. Na amputatie van haar been stierf Rosa Vecht door hevig bloedverlies op 33-jarige leeftijd.
Over hoe Rosa Vecht precies getroffen is, spreken de bronnen elkaar tegen. Dat heeft te maken met de chaotische situatie waarin het ongeluk gebeurde. Een verpleegster verwoordde de gebeurtenissen zo:
Er was ons gezegd niet naar buiten te gaan, maar een van onze verpleegsters, 'a Dutch girl', ging naar haar logies om haar persoonlijke eigendommen op te halen. Toen ze het marktplein overstak, explodeerde een granaat vlak naast haar. Haar been werd weggeblazen tot aan haar heup. Hoewel ze onmiddellijk hulp kreeg, was er niets dat haar kon redden. Ze bloedde dood.
Ook de datum van Rosa’s overlijden staat ter discussie. Sommige bronnen, waaronder de datum op haar grafsteen, noemen 24 januari als de sterfdatum. In deze tentoonstelling is 23 januari 1915 aangehouden, de datum die staat op haar akte van overlijden.
Een voorlopig graf
Op maandag 25 januari 1915 werd verpleegster Rosa Vecht begraven op het kerkhof te Adinkerke, een dorpje in de buurt. Verpleegsters, artsen en officieren begeleidden de kist, die was bedekt met de Nederlandse vlag. De Britse veldprediker Warren sprak een gebed uit, waarin hij de moed en dapperheid van de ‘kleine Hollandsche nurse’ prees. Hij noemde haar een voorbeeld voor iedereen. Aansluitend zongen de aanwezigen met tranen in de ogen een Engelse hymne. Een eenvoudig houten teken met opschrift markeerde haar graf. Een Belgische arts en drie Britse verpleegsters namen het op zich om de familie Vecht per brief op de hoogte te stellen van het overlijden van hun dochter en zus.
Op de begraafplaats Adinkerke liggen 1.651 Belgische, 1 Franse en 67 Britse soldaten begraven, allen gesneuveld in de Eerste Wereldoorlog. Eind september 1914 breidde men de civiele begraafplaats uit met een militaire begraafplaats. Deze begraafplaats lag ten oosten van het militaire hospitaal Cabour en ten zuiden van het Rode Kruis-hospitaal L’Océan. Op de begraafplaats liggen overledenen uit beide hospitalen. Rond 1920 telde de begraafplaats 2.314 Belgische, 466 Franse en een aantal Britse doden.
Terug naar huis
Toen de oorlog was afgelopen, werd het stoffelijk overschot van Rosa Vecht naar Nederland gebracht en herbegraven. Op 15 januari 1920 vertrok een rouwstoet vanuit het ouderlijk huis aan de Amsterdamse Sint Anthoniebreestraat 86. Om 10.00 uur werd Rosa Vecht opnieuw begraven op de Nederlands-Israëlitische begraafplaats te Muiderberg. Het Nieuws- en Advertentieblad voor Elburg en omstreken maakte twee dagen later melding van de plechtigheid. Zuster Vecht is begraven op veld D, rij P met grafnummer 165.



‘Het meisje met de gazelleogen’
Het overlijden van verpleegster Rosa Vecht in 1915 bleef niet onopgemerkt. Zodra het bericht bij de familie was ontvangen, brachten de media dit nieuws. Alle landelijke dag- en weekbladen, waaronder het Nieuw-Israëlietisch Weekblad, besteedden er aandacht aan. Plaatselijke kranten zoals de Nieuwe Tilburgsche Courant namen het bericht over en zo verspreidde het nieuws zich razendsnel. In de maanden erna verschenen regelmatig artikelen, soms geromantiseerd, over het dappere sterfbed van ‘het meisje met de gazelleogen’. Voor de overzeese lezers deed Omega, pseudoniem voor journalist Balbian Verster, uitvoerig verslag van de omstandigheden waaronder Rosa was gestorven. In het Tijdschrift voor Ziekenverpleging, hét vakblad voor de verpleging, schreef dr. A. Couvée een In memoriam.
Eerbetoon
In 2015 was het honderd jaar geleden dat Rosa Vecht sneuvelde. Deze gebeurtenis onderstreept de belangrijke rol die verpleegkundigen hebben in de zorg voor oorlogsslachtoffers. Soms betekent dat hun dood. Dat vraagt om eerbetoon en herinnering. Na haar overlijden kreeg het portret van Rosa een plek in het Zusterhuis van het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis als voorbeeld voor alle verpleegsters die daar hun opleiding volgden. In 2009 kreeg Elburg een Roosje Vecht-straat en Rosa’s verhaal een plek in het Flanders Fields Museum in Ieper. Op 24 januari 2015 hebben medewerkers van het Florence Nightingale Instituut 33 rode rozen voor haar onder herdenkingsmonument de Menenpoort te Ieper gelegd. Speciaal voor Rosa Vecht is de Last Post geblazen.
Job Cohen, Nannie Wiegman en Rick Ravensburger herdenken Rosa Vecht te Ieper, 2015.
- ‘Amsterdamsche brieven’, Sumatra post (1915).*
- ‘Begrafenis Rosa Vecht’, Algemeen Handelsblad (15-01-1920).*
- Bergen, Leo van, Het Nederlandsch Roode Kruis en de hulp aan vluchtelingen in 1914 en 1918, lezing Western Front Association (2009).*
- ‘Binnenland: Rosa Vecht’, Nieuw-Israëlitisch Weekblad, (12-02-1915).*
- Brabers, Jules en Rob Lemmens, Luik, augustus 1914 (Soesterberg, 2009).*
- ‘Een daad van piëteit tegenover Zuster Vecht’, Tijdschrift voor Ziekenverpleging, jg 25, nr 11 (1915) 398-399.*
- ‘Eene heldin!’, Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch-Indië (08-04-1915).*
- ‘Een Hollandsche verpleegster op het slagveld gedood’, Nieuwe Tilburgsche Courant ( 21-02-1915).*
- ‘Examens’, Maandblad voor Ziekenverpleging, jg 17, nr 5 (1907) 244.*
- Gezelle Meerburg, G.F., Algemeene Ziekenverpleging (1929).*
- Hastings, Max, Catastrophe. Europe goes to war 1914 (London, 2013).*
- ‘Het Roode Kruis te Maastricht’, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, jg 1915, pag. 1215.*
- ‘In memoriam Zuster Rosa Vecht’, Tijdschrift voor Ziekenverpleging, jg 25, nr 4 (1915) 107.*
- Lipschits, Isaac, Tsedaka. Een halve eeuw joods maatschappelijk werk in Nederland (Zutphen, 1997).*
- Macmillan Company, The, A war nurse’s diary. Sketches from a Belgian Field Hospital (New York, 1918).*
- Mitton, G.E., The cellar-house of Pervyse. A tale of uncommon things from the journals and letters of the barones T’serclaes and Mairi Chisholm (London, 1916).*
- Munck, Luc de, De Grote Moeder in de Grote Oorlog. Hulpverlening van het Rode Kruis tijdens de Eerste Wereldoorlog (Ieper, 2000).*
- ‘Naamlijst der leden van den Nederlandschen Bond voor Ziekenverpleging.’ Maandblad voor Ziekenverpleging, jg 18, nr 1 (1908).*
- Norel, Willem van, Joods leven in Elburg (Elburg, 2014) 193-198.*
- ‘Overlijdensadvertentie’, Algemeen Handelsblad (07-02-1915).*
- ‘Overlijdensadvertentie’, Nieuw-Israëlitisch Weekblad (12-02-1915).*
- Souttar, H., A surgeon in Belgium (London, 1915).*
- Verbeet, G.J.B., Het Rode Kruis afdeling Maastricht – Clubblad Mannenkoor Wieker Eindrach, nr 81 (Wieke, 2009).*